Het verhaal begint in 1593 in Lissabon. De fanatiek katholieke Philips II is dan zowel koning van Spanje als van Portugal en eigenlijk ook van Holland hoewel hij al grote delen van ons land aan de opstandelingen heeft verloren.

Onder de leuze ‘Eén rijk, één koning, één geloof’ laat hij iedereen vervolgen en straffen die niet vroom katholiek is en hij wantrouwt de afstammelingen van vroegere joden en moslims. Maria Nuñez is de achttienjarige dochter van een succesvolle specerijenhandelaar die er alles aan doet om zijn Joodse afkomst uit te wissen.

Maar Maria is opstandig. Zij is van mening dat het katholieke masker dat haar familie draagt toch niet helpt tegen het wantrouwen van de inquisitie. Sinds haar moeder haar op haar twaalfde vertelde dat ze eigenlijk joods is maar dat niet mag zijn, is ze zich steeds meer gaan verdiepen in het geloof van haar grootouders. Ze ontdekt dat vroeger door haar Joodse grootouders het Poerimfeest werd gevierd en dat spreekt haar zo aan, dat ze het ook wil organiseren. Dat is een heel riskante onderneming want het Poerimfeest is een Joods feest bij uitstek en dat kan elke feestvierende op de brandstapel brengen.

Op dit feest ontmoet Maria haar grote liefde: Manuel. Manuel bewondert haar, omdat zij op het feest haar masker afgooit en verklaart dat zij genoeg heeft van het leven in een bange leugen. Maria herinnert zich de dood van haar grootmoeder, die op haar sterfbed gesmoord werd uit angst dat zij haar Joodse identiteit zou onthullen aan de priester die het laatste sacrament komt toedienen. Een land waar je zelfs op je sterfbed niet mag zijn wie je bent, daar wil ze niet meer leven.

Maar vluchten is niet makkelijk want haar vader heeft andere plannen met Maria. Hij wil haar uithuwelijken aan de zoon van een adellijke katholieke familie om zo de Joodse afkomst van zijn gezin uit te wissen. Hij nodigt deze familie bij hem thuis uit om op het balkon naar de Auto da fé, een feestelijke ketterverbranding, te komen kijken.

Aan de vooravond krijgt Maria onverwacht bezoek van haar geliefde Manuel, maar Maria’s moeder onderbreekt – ongewild – het samenzijn en Manuel vlucht met staart tussen de benen. De volgende dag dienen Baron Olival, zijn vrouw Isabella en hun zoon Piedro zich aan. Onder genot van een hapje en wat gekeuvel wordt het Maria steeds meer duidelijk in wat voor een lastig parket ze zal belanden als ze met de kwezelige Piedro trouwt. Als er een non aanklopt om een collecte te houden voor de kerk (het blijkt Manuel te zijn in vermomming),weet Maria zich aan de verplichtingen te onttrekken en vlucht met hem de straat op.

Op straat tussen de veroordeelden kan Maria zich niet beheersen als zij een bekende ziet die naar de brandstapel wordt gevoerd. Zij dreigt gearresteerd te worden. Manuel wil haar verdedigen maar wordt zelf gearresteerd. Maria springt in de rivier de Taag en weet te ontkomen. Zij wordt opgepikt door een Hollands galjoen en na enig ‘geschipper’ over geld met de kapitein zeilt hij met Maria aan boord naar haar ‘beloofde land’.

Aan boord ontdekt Maria een verstekeling, die ook op de vlucht voor de inquisitie is. Maria herkent veel in hem, maar deze man blijkt moslim te zijn! Hun geschiedenis lijkt erg op elkaar. Ook zijn voorouders zijn gedwongen bekeerd tot het katholicisme, hij heet dan ook Jezus. Er ontspint zich een interessante discussie tussen de twee, vooral wanneer een atheïstische Hollandse kapitein zich ermee gaat bemoeien.

Plotseling kanongebulder lijkt de stem van een vertoornde God te zijn die deze blasfemie wil straffen, maar het zijn Engelse kapers die het Hollandse schip enteren. De bevelhebber van de kapers, Sir Walter Raleigh, is een vertrouweling van Koningin Elisabeth I – the Vrigin Queen – en hij wordt stapelverliefd op de mooie Maria. Hij stelt haar voor aan Elisabeth. Deze is niet alleen onder de indruk van haar schoonheid maar ook van haar standvastig karakter. Want Maria krijgt prachtige aanbiedingen die haar macht en rijkdom beloven, maar wanneer ze merkt dat in Engeland het antisemitisme welig tiert en dat joden daar in het geheim hun geloof moeten belijden, wil ze naar Holland. Daarbij hoopt Maria dat Manuel nog in leven is en dat zij hem in Holland zal ontmoeten.

Elisabeths hofdame, fluistert Maria toe, dat zij weet dat buiten de stad een gevangenkamp is opgericht, waarin de Spaanse en Portugese bemanningen van diverse galjoens zijn ondergebracht die door de Engelsen gevangen genomen zijn. Om haar aartsvijand Philips II te sarren (zij neemt aan dat spionnen hem daarover zullen berichten) maakt Elisabeth met Maria een rijtoer door Londen en doet zij een laatste poging haar in Londen te houden.

Maria weet op subtiele wijze de koningin te bewegen met haar het gevangenkamp te bezoeken. Tussen de ellendige krijgsgevangenen hoort Maria opeens de stem die haar al vaker zo zoet toezong…  Manuel is inderdaad een van de gevangenen! Maria weet Elisabeth met een gepassioneerd betoog te vermurwen haar te laten gaan en deze geeft haar toestemming met Manuel naar Amsterdam te vertrekken…